Bij KNX worden de verschillende busdeelnemers aangeduid met fysieke adressen. Deze dienen om het component in de installatie terug te vinden, en om fouten te detecteren. De fysieke adressen worden bij de dagelijkse werking van de installatie niet gebruikt. Ze bestaan uit 16 bits, waarbij de bits in groepen verschillende plaatsen aanduiden:

ZONE: De eerste 4 bits duiden aan in welke zone het component zich bevindt. de waarden 1-15 zijn zones, bij de waarde 0 bevindt de busdeelnemer zich op de backbone.
LIJN: De volgende 4 bits duiden de lijn aan van het component. Hier zijn de waarden 1-15 weer lijnen, en bij waarde 0 bevindt de busdeelnemer zich op de hoofdlijn.
DEELNEMER: Dit is het adres van de busdeelnemer, waarde 0 is hier gereserveerd voor de koppelaar.